Zoomfunctie

Moeite met het lezen van de tekst? Vrijwel alle populaire browsers geven u controle over hoe groot websites worden weergegeven.

  • Windows
    Mac OS
  • Zoom in
  • Zoom uit
  • Zoom 100%
  • Muiswiel op / neer

Aviaire-Influenza (vogelgriep)

Aviaire influenza (AI), ook wel klassieke vogelpest of vogelgriep genoemd, is een virusziekte die meestal zeer acuut verloopt, met algemene ziekteverschijnselen en hoge sterfte bij hoenderachtigen en vele andere vogelsoorten. Vooral (wilde) watervogels worden gezien als virusreservoir. AI is een meldingsplichtige aandoening volgens artikel 2.12 en 5.3 van de Wet dieren. In de Europese Diergezondheidsverordening (EU) 2016/429 is hoogpathogene vogelgriep aangemerkt als categorie A-ziekte, wat wil zeggen dat het een bestrijdingsplichtige dierziekte is. In Europese regelgeving zijn ook de kaders van bestrijding vastgelegd (gedelegeerde verordening (EU) 2020/687). Laagpathogene vogelgriep is aangemerkt als een categorie D-ziekte, wat wil zeggen dat de overheid niet tot bestrijding verplicht is.

Mirthe de Wit

Mirthe de Wit is pluimveedierenarts en deskundige op het gebied van Aviare Influenza.

Neem contact op

Meldingsplichtig

AI is een meldingsplichtige ziekte ingevolge artikel 2.12 en 5.3 van de Wet dieren. Indien er een klinische verdenking bestaat op AI, dient dit te worden gemeld bij het centrale meldpunt van de NVWA (tel: 045 546 31 88). Voor meer informatie over de regelgeving, beleids- en/of bestrijdingsdraaiboeken en melden kijk op: 

Veterinaire updates, het actuele nieuws, webinars en andere informatie vind je in ons dossier Vogelgriep

 

Veterinair kennisdossier Aviaire Influenza (Vogelgriep)


Het virus

Aviaire influenzavirussen (AIV) zijn influenza A-virussen behorend tot de familie van orthomyxovirussen (1). Binnen de familie van orthomyxovirussen zijn ook andere typen influenzavirus aanwezig, namelijk B, C en D. Infecties met deze typen worden echter niet gezien bij vogels (zie ook afbeelding 1). Bij vogels worden dus enkel type A-influenzavirussen waargenomen (2). Type A staat echter niet voor aviair, wat wil zeggen dat type A-influenzavirussen ook bij andere diersoorten voorkomen zonder dat deze varianten bij vogels voorkomen.

Afbeelding 1. Natuurlijke gastheren van influenzavirus type A, B, C en D. Opvallend is dat varkens een natuurlijke gastheer vormen voor alle vier de types. Pluimvee is enkel de natuurlijke gastheer voor influenzavirus type A (2). Let op: deze afbeelding stamt uit 2022 en is dus niet up-to-date met alle natuurlijke gastheren zoals die op dit moment aanwezig zijn voor type A-influenzavirussen.

Het genoom van influenzavirus-type A bestaat uit acht RNA-segmenten die omgeven zijn door een nucleocapside die vervolgens weer omgeven is door een envelop (1) bestaande uit twee vettige lagen (3). Er zijn drie typen eiwitten aanwezig op de envelop van het virus: haemagglutinine (HA), neuraminidase (NA) en het matrixproteïne 2 (M2) (1,3,4). Het HA-eiwit zorgt voor binding aan en het binnentreden van het virus in potentiële gastheercellen (3,4). Het NA-eiwit speelt een rol in de verspreiding van het virus doordat het mogelijk maakt voor virusdeeltjes om los te komen uit geïnfecteerde gastheercellen en niet samen te klonteren (3). Het M2-eiwit fungeert als een ion-kanaal (1). De verschillende antigene subtypes van influenzavirus-type A worden onderscheiden op basis van deze achttien haemagglutinine (HA)- en elf neuraminidase (NA)-eiwitten (4).

Afbeelding 2. De structuur van influenza A-virus (Bron: Hi Eun Jung and Heung Kyu Lee - https://www.mdpi.com/1999-4915/12/5/504/htm)

Stammen met eenzelfde HN-code kunnen infectieus zijn voor verschillende vogelgastheerspecies maar binnen een species compleet verschillende klinische ziektebeelden geven. Daarnaast kunnen ze besmettelijk zijn voor andere diersoorten. De H-typen 1 tot en met 16 komen, in combinatie met de N-typen 1 tot en met 9, voor bij verschillende zoogdieren en bij vogels, waaronder pluimvee (1,2). De H-typen 17 en 18, respectievelijk in combinatie met N-typen 10 en 11, komen voor bij vleermuizen (4).

Hoog- en laagpathogene aviaire influenza virussen

Aviaire influenzavirus wordt vaak ingedeeld in pathotypes: HPAI (hoogpathogene AI) en LPAI (laagpathogene AI). Deze indeling heeft betrekking op het ziekmakend vermogen in kippen, en is niet een-op-een gerelateerd aan het ziekmakend vermogen in de mens (1). Ook in de Europese richtlijnen is een onderscheid gemaakt in HPAI en LPAI, waarbij de WOAH-differentiatieregels worden gehanteerd. Het onderscheid tussen hoog- en laagpathogene aviaire influenza volgens de WOAH (World Organisation for Animal Health) wordt als volgt gemaakt (1):

HPAI:  

  • Elk virus dat behoort tot influenza-type A en een IVPI (intraveneuze pathogeniteitsindex) >1,2 heeft bij 6 weken oude SPF-kuikens (in de praktijk komt deze index alleen voor bij influenzavirussen van het H5- en/of H7-subtype);
  • Of: het virus leidt tot minimaal 75% mortaliteit in 4 tot 8 weken oude kuikens bij intraveneuze toediening;
  • Of: het gaat om een influenza A-virus met H5 of H7, waarbij door middel van nucleotidesequentiebepaling aangetoond is dat er zich meerdere basische aminozuren op de splitsingsplaats van het haemagglutinine-precursor-eiwit bevinden die overeenkomen met een sequentie die al eerder bij vastgesteld hoogpathogene AIV-isolaten is gevonden. 

LPAI:

LPAI-virussen van het type H5 en H7 zijn alle influenza type A-virussen met een H5 of H7 die niet onder de HPAI-virussen vallen. Deze LPAI-subtypen hebben de potentie om te muteren naar HPAI-virussen indien ze binnen pluimveepopulaties kunnen circuleren.
Alle andere AI-virussen, niet behorende tot H5 of H7 worden geïdentificeerd als LPAI. In de Europese regelgevingen wordt LPAI vaak beperkt tot alleen LP-H5- en H7-stammen.

H5N1-influenzastammen worden volgens een uniform nomenclatuursysteem geclassificeerd. Voor H5N1 wordt uitgegaan van het H5N1-virus dat in 1996 is aangetroffen in een gans (goose/Guangdong, Gs/GD-achtige viruslijn). Er wordt gekeken naar de nucleotidesequenties van het HA-gen en met verschillende parametermodellen en boomconstructiemethoden wordt verwantschap bepaald. De nomenclatuur gaat uit van een clade-nummer (0 tot en met 9) gevolgd door een verdere nummering (x.x.x). Het huidige (2020-2024) H5N1-virus is vastgelegd als clade 2.3.4.4b (35, 37).

Antigenetische drift en shift

Influenza A-virussen hebben een grote variabiliteit ten gevolge van spontane mutaties (alle genen) (en selectie) en reassortments in de glycoproteïne HA en NA die aanwezig zijn op de envelop van het virus. Deze variaties kunnen optreden door twee fenomenen: drift en shift (zie ook afbeelding 3). Puntmutaties in de HA- en NA-genen die leiden tot antigene veranderingen in de ‘coding-eiwitten’ worden antigenetische drift genoemd (1). Influenzavirussen zijn gevoelig voor puntmutaties; binnen een uitbraak komen deze mutaties zeer frequent voor (35). 

Wanneer twee influenzavirussen gelijktijdig dezelfde gastheercel infecteren, bestaat de mogelijkheid dat er antigenetische shift plaatsvindt, ook wel reassortment genoemd. Hierbij wordt een deel van de genetische informatie van AI-virus ‘X’ uitgewisseld met AI-virus ‘Y’. Hierdoor ontstaat een nieuw AI-virus met mogelijk andere ziekteverwekkende eigenschappen voor zowel mens als dier (1). Het dier waarin deze reassortment plaatsvindt, wordt ook wel de ‘mixing vessel’ genoemd (35).

Afbeelding 3. A: influenza A-virusdeeltje; B: antigenetische drift; C: antigenetische shift (5) 

Gevoelige diersoorten

AI-virus is bij vogels aangetoond in veel vogelsoorten (6). Watervogels vormen het natuurlijk reservoir voor AIV (1).

LPAI komt endemisch voor bij Charadriiformes (steltloperachtigen, zoals meeuwen) en Anseriformes (eendvogels, zoals eenden en ganzen). In veel gevallen is het virus geadapteerd aan een species en zal slechts beperkt voorkomen bij een andere species, tenzij een adaptatie plaatsgevonden heeft. Wilde watervogels die naar Nederland trekken om hier te overwinteren brengen het vogelgriepvirus mee (5). In het afgelopen decennium gaf dit seizoensgebonden, incidentele besmettingen van verschillende AI-subtypen bij gehouden pluimvee in de periode van oktober tot mei. Sinds oktober 2021 blijft het HPAI (H5N1)-virus echter circuleren in de wilde (water)vogelpopulatie. Dit is niet alleen in Nederland, maar in meerdere (West-) Europese landen, Azië, Afrika, de Verenigde Staten en Zuid-Amerika het geval.

Naast vogels kunnen, incidenteel,  ook zoogdieren geïnfecteerd raken met vogel AIV-stammen. In de periode van 2021-2022 zijn bij meerdere zoogdieren in Nederland en andere Europese landen een HPAI-H5N1-besmetting vastgesteld, hoogstwaarschijnlijk door contact met en opname van infectieus materiaal (zieke of dode wilde vogels).

Clade 2.3.4.4b van het H5N1-virus (goose/Guangdong) afkomstig uit Eurazië werd tegen het einde van 2021 ook gevonden in Noord-Amerika en verspreidde zich over het Amerikaanse continent via wilde vogels en heeft ondertussen Antarctica bereikt. Naast commercieel gehouden pluimvee raakten ook meerdere soorten land- en zeezoogdieren geïnfecteerd (8,9). Tegen het einde van 2022 vond er massasterfte plaats in Peruaanse pelikanen waarbij dode dieren positief testten op het H5N1-virus. Tegen het begin van 2023 werden ook dode zeezoogdieren (zeeleeuwen en dolfijnen) aangetroffen in Peru. Onder de zeeleeuwen vond massasterfte plaats. Daarnaast werd het virus van clade 2.3.4.4b ook in Humboldt-aalscholvers en drieteenzandlopers aangetroffen in het Zuid-Amerikaanse land (9). 

In Spanje werd in 2022 een nertsenbedrijf besmet met H5N1-virus clade (2.3.4.4b). De piekmortaliteit liep op tot 4,3 procent en als klinische symptomen werden verminderde eetlust, verhoogde speekselvloed, depressie, bloederige snuiten en neurologische verschijnselen als ataxie en tremoren waargenomen. Tijdens sectie werd met name een hemorragische pneumonie en hepatisatie van de longen gezien. Op dit bedrijf werd transmissie tussen de nertsen aannemelijk geacht. Het bedrijf is door de Spaanse overheid geruimd. Het is bekend dat nertsen heel gevoelig zijn voor humane en aviaire influenzavirussen (10).

Vanaf de zomer van 2023 zijn in Finland meerdere bedrijven met gehouden pelsdieren (onder andere vossen, nertsen en wasbeerhonden) positief getest op H5N1 clade 2.3.4.4b BB, ook wel de ‘meeuwenvariant’ genoemd. Op de besmette bedrijven vond acute sterfte plaats en vertoonden dieren neurologische verschijnselen, diarree en lethargie. Tijdens sectie werd een beeld van sepsis en afwijkingen in de longen waargenomen. Het is bekend dat wilde vogels zoals meeuwen en kauwen veelvuldig de bedrijven op konden en ook toegang hadden tot de kooien waarin de pelsdieren werden gehouden. Massasterfte onder zwartkopmeeuwen, met dezelfde H5N1 als in de pelsdieren, vond plaats in dezelfde regio’s in Finland als waar de bedrijven stonden. Introductie van het virus in de pelsdieren wordt dan ook sterk gerelateerd aan introductie vanuit de wilde vogels. Niet uitgesloten is dat er binnen bedrijven ook transmissie tussen de pelsdieren heeft plaatsgevonden. Gezien de snelheid en grote aantallen dieren die besmet raakten op de bedrijven, en de gevonden mutaties E627K in het PB2-gen en de T271A-mutatie geven hier aanleiding toe. Echter, bewezen transmissie tussen de zoogdieren is er niet (11).

In de Verenigde Staten is reeds H5N1 (clade 2.3.4.4b) aangetoond in melkvee op vele tientallen bedrijven verspreid over verschillende staten. Het virus is ook aangetoond in een geit (12)

Speciaal punt van zorg zijn de infecties van H5N1-virus in katachtigen (transmissie in huiskatten is aangetoond) (13), in honden (14) in Thailand (15) en in marterachtigen (het virus is aangetoond in een steenmarter in Duitsland) (16).

Bij varkens komen H1N1, H1N2 en H3N2 frequent voor (17). Hoewel deze virussen vaak eenzelfde subtype-typering hebben als bij vogels, zijn dit doorgaans varken-geadapteerde stammen (‘swine’ influenza). Ook is de HPAI-H5N1 (Gs/GD virus) bij varkens sporadisch aangetoond (18). Varkens vormen een verhoogd risico voor antigene shift omdat zij tegelijkertijd zowel vogelvirussen als varkensvirussen bij zich kunnen dragen. Varkens hebben zowel alfa-2,3-receptoren (avian-like receptors) als alfa 2,6-receptoren (human-like receptors) in hun respiratietractus (zie ook ‘Volksgezondheid’). Hier kunnen potentieel zowel aviaire, varkens- en humane griepvirussen in dezelfde gastheercel samenkomen, potentieel leidend tot antigenetische shift (indien zij gelijktijdig in dezelfde gastheercel vermeerderen) (19).

Humane infecties zijn beschreven met verschillende typen aviaire influenzavirussen (5,20). Zie ‘Volksgezondheid’ voor meer informatie hierover.

Volksgezondheid

De humane seizoensgriep wordt veroorzaakt door virussen die binnen de populatie van mensen circuleert en is dus niet afkomstig van vogels. Naast type B-influenzavirussen zijn het type A-influenzavirussen die effectief kunnen circuleren bij mensen (H1N1, H2N2 en H3N2). Mensen zijn weinig gevoelig voor AI-virus van vogels (21). Vogelgriepvirussen (zoals H5N1 (Gs/GD)) kunnen incidenteel een infectie veroorzaken bij mensen. Het ziektebeeld kan hierbij subklinisch tot ernstig zijn, waarbij incidenteel sterfte kan plaatsvinden (20).

Het respiratoir/intestinaal epitheel van vogels bevat vooral N-acetylneuraminezuur-alfa 2,3-galactoseverbinding op de sialoligosaccharide-receptoren, terwijl mensen met name de alfa 2,6-receptoren bezitten. Diep in de longen (ter hoogte van de alveoli) hebben mensen wel enkele alfa 2,3-receptoren. Dit verklaart de gevoeligheid van mensen voor een zeer hoge infectiedruk met AI (5).

Personen die in contact komen met AI van vogels kunnen seroconverteren. Het percentage mensen dat seroconverteert, is sterk afhankelijk van de diagnostische test die wordt gebruikt. Bij mensen die in de pluimveeindustrie werken en in nauw contact komen met besmet pluimvee, vertonen over het algemeen hogere titers (H5N1) dan mensen die niet in nauw contact komen met besmet pluimvee (22).

Het voornaamste klinische symptoom dat wordt waargenomen bij zowel humane LPAI-H7- als HPAI-H7-infecties is conjunctivitis. Echter, zeer ernstige klinische infecties, met soms de dood tot gevolg, komen ook voor, maar zijn vaak in combinatie met onderliggend lijden (5,23). Bij de H7N7-uitbraak in Nederland in 2003 zijn 89 mensen besmet geraakt, leidend tot klinische problemen. Dit waren allen mensen die met het besmette pluimvee werkten ten tijde van de uitbraak. Eén van de 89 besmette mensen werd ernstig ziek en overleed vijftien dagen na direct contact met het besmette pluimvee. In dit geval werd onder andere mutatie E627K in het PB2 waargenomen. Door deze mutatie kon het virus repliceren bij lagere temperaturen, zoals aanwezig in de bovenste luchtwegen van mensen (5). Humaan speelt sinds maart 2013 ook een LPAI-H7N9-dreiging. Dit virustype wordt met name in Azië aangetoond en veroorzaakte van 2013 tot 2017 meerdere besmettingsgolven bij mensen in China of mensen die recent in China waren geweest. De besmettingen startten in 2013 met een LPAI-H7N9. Vanaf 2017 werd HPAI-H7N9 (hoogpathogeen voor pluimvee) gevonden in humane besmettingsgevallen. Hieruit bleek dat het LPAI-H7N9 gemuteerd was naar een HPAI-H7N9 (5). Door een georganiseerde ‘One Health’-aanpak waarbij pluimvee werd gevaccineerd tegen H7N9 is het aantal humane besmettingsgevallen sinds 2018 met H7N9 drastisch gedaald (20). Zoals onder andere in afbeelding 4 te zien, bestaan er ook nog andere vogel-AI-virussen die infecties bij mensen kunnen veroorzaken (20).

Afbeelding 4. Overzicht A(H5N1)-, A(H5N6)-, A(H9N2)- en A(H7N9)-virus die humane infecties hebben veroorzaakt in de Western Pacific Region en gemeld aan WHO van 1 november 2003 tot 31 juli 2022 (20). De H7N7-besmettingen in Nederland (2003) zijn niet meegenomen in deze grafiek.

Overleving

Buiten de gastheer is het AI-virus vrij gevoelig voor de inwerking van omgevingsfactoren. Hitte, hoge of lage zuurgraad en droogte kunnen het virus snel onschadelijk maken. Doordat het AI-virus zijn envelop nodig heeft om infectieus te blijven, zal elke stof die deze envelop kapotmaakt het virus onschadelijk maken. Dit zijn bijvoorbeeld detergentia en organische oplosmiddelen. Het virus kan enige maanden overleven in de mest, maar dit is sterk afhankelijk van de temperatuur en vochtigheid (1). Bij een temperatuur van 62⁰C raakt het virus in vijf minuten geïnactiveerd (24). Het composteren van besmette mest kan dus een effectieve methode zijn om het virus in mest te inactiveren indien de temperatuur in het composteerproces de 60⁰C bereikt. Bij een temperatuur van 4⁰C bedraagt de overleving van het virus 30 tot 35 dagen en 7 dagen bij 20⁰C. In vloeibare mest zou, gedurende de winter, de overleving 105 dagen kunnen bedragen (1).

Desinfectie

In mest of ander organisch materiaal is AI gevoelig voor aldehyden (zoals formaldehyde) en beta-propiolactone. Als het organisch materiaal verwijderd is, kan het virus vernietigd worden door desinfectantia zoals aldehyden (glutaaraldehyde of formaldehyde) phenolen, quaternaire ammoniumverbindingen en oxiderende stoffen, zoals waterstofperoxide. Zoals onder het hoofdstuk ‘Overleving’ vermeld werd, werken stoffen die de lipiden-envelop aantasten ook tegen AI (1).

  1. AVINED heeft een actuele lijst van door de ctgb toegelaten desinfectiemiddelen

Epidemiologie

Op locaties waar meerdere watervogels bij elkaar komen, kunnen verschillende subtypen binnen en tussen vogelspecies uitgewisseld worden. Er is een duidelijke link tussen het ontstaan en het verspreiden van AI-subtypen met verschillende broed- en ruigebieden voor watervogels in Noord-Kazachstan, Zuid-Siberië, gebieden rond de Kaspische- en Zwarte Zee,  watergebieden rond het oostelijke gebied van de Middellandse Zee en gebieden in Zuidoost-Azië.

Uit de verwantschap van virussen gevonden in de verschillende landen blijkt dat migrerende vogels een belangrijke rol spelen bij de introductie en verspreiding van het H5N1-virus en andere hoogpathogene en laagpathogene AI-virussen in Nederland (25). Met name migrerende watervogels zijn een belangrijke factor in de internationale verspreiding (26).

Primaire introductie van vogelgriep op Nederlandse pluimveebedrijven kan plaatsvinden door insleep van virus vanuit de wilde vogelpopulatie. Secundair kan via ingevoerd besmet pluimvee, gecontamineerde vervoersmiddelen of andere indirecte contacten introductie van het virus in een koppel plaatsvinden. Deze secundaire introductieroute komt in Nederland anno 2020-2024 echter weinig voor door vroege herkenning en snelle aanpak van besmette koppels en de goede mate van biosecurity.

Op het moment dat een besmet bedrijf ontdekt wordt, volgen maatregelen (zoals ruiming van het besmette bedrijf, vervoersbeperkingen en hygiënemaatregelen) vanuit de overheid om verdere verspreiding te voorkomen. Transmissie van het virus bij pluimvee (secundaire introductie) kan namelijk plaatsvinden door direct contact (binnen een koppel of verplaatsing naar ander bedrijf) of contact met besmette mest en via indirect contact met vectoren, zoals de mens, voorwerpen (zoals gereedschap en eiertrays) en vervoersmiddelen. Ook verspreiding via de lucht (airborne-transmissies) komt voor. De infectie kan op bedrijven achterblijven door restanten van pluimvee-excreta, maar ook door besmet ongedierte (insecten en muizen). Om deze reden vindt verplichte reiniging en ontsmetting en een leegstandsperiode plaats op besmette bedrijven.Besmette dieren kunnen besmette eieren produceren, zowel besmette eischalen door contaminatie met mest als besmetting van interne delen va het ei (27). De overleving in het ei is langer dan op het ei (intern onderzoek GD). Bewijs voor verticale transmissie ontbreekt. Het virus is embryolytisch, wat maakt dat indien er al verticale transmissie zou plaatsvinden, embryo’s sterven en niet uit het ei komen. Daarnaast speelt dat (met HPAI en soms ook LPAI) besmette hennen veelal acuut uit productie gaan of wel acuut sterven. De nog wel geproduceerde eieren van met HPAI besmette bedrijven worden vernietigd. Dit maakt de mogelijkheid tot verticale transmissie nog kleiner (1).


Verschijnselen van aviaire influenza

De incubatietijd van AI bedraagt enkele uren tot drie dagen in een individuele vogel, maar kan enkele dagen tot wel twee weken zijn in een koppel kippen, zeker wanneer het AI virus nog niet geadapteerd is aan de gastheer. De dosis, inoculatieroute en diersoort (R-waarde van het virus in die diersoort) hebben hier een groot effect op (1). 

De klinische verschijnselen

De klinische verschijnselen zijn afhankelijk van de AI-stam, maar ook van de pluimveespecies (1). Hierbij moet worden opgemerkt dat kalkoenen over het algemeen gevoeliger zijn voor LPAI-infecties dan kippen. In casu zijn er minder virusdeeltjes (viral particles) nodig om deze dieren te infecteren (28). Daarnaast kunnen de klinische verschijnselen verergeren bij aanwezigheid van secundaire bacteriële infecties (1).

In het geval van HPAI-stammen beginnen de klinische symptomen vaak met plotselinge stijging van de uitval die in enkele uren tot dagen kan oplopen tot 100 procent. In zeer acuut verlopende gevallen kunnen dieren sterven voordat ze specifieke klinische symptomen laten zien (1). Bij de HPAI-H5N1-uitbraken bij vleesvermeerderingseenden (2021-2022) viel de acute ernstige daling in voer- en wateropname, de stilte in de stal en de ernstige productiedaling op. De mortaliteit was daarentegen gering tot nauwelijks verhoogd (29).

HPAI kan zich op veel verschillende manieren uiten. De afgelopen jaren kwamen de sectiebevindingen bij de HPAI-uitbraken niet overeen met het klassieke klinische- en sectiebeeld beschreven in de literatuur. Met name de bloedingen zijn vaak niet aangetoond (36). De belangrijkste klassieke beelden worden hier opgenoemd.

  • acute sterfte
  • sufheid, stilte in de stal (‘cathedral silence’, alleen bij snelle verspreiding in het hok)
  • cyanose en zwelling van kam en lellen
  • subcutane bloedingen
  • conjunctivitis
  • gezwollen kop
  • ademhalingsproblemen
  • eiproductiedaling en ei-afwijkingen
  • diarree
  • (soms) nerveuze verschijnselen

De ervaring met de recente HPAI-uitbraken (H5N7, H7N7, H5N8 en H5N1) is echter dat het klinische beeld sterk kan variëren en dat mogelijk geen van de bovenstaande beelden, behoudens sterfte (met uitzondering van de vleesvermeerderingseenden), aanwezig hoeft te zijn.

Bij LPAI-stammen kan de infectie geheel subklinisch verlopen, maar er kunnen wel degelijk ook ziektesymptomen waarneembaar zijn: eiproductiedaling, luchtwegproblemen, sinusitis, verminderde voeropname, sloomheid en (gering) verhoogde uitval, mede door secundaire bacteriële infecties. LPAI-stammen kunnen worden onderverdeeld in drie subgroepen (1):

  1. Avirulent
    Avirulente stammen veroorzaken geen kliniek en geen mortaliteit. Bij wilde watervogels worden vaker infecties met avirulente LPAI-stammen gezien. Dit is ook mogelijk in pluimvee.
  2. Mildly virulent (licht virulent)
    Primair enkel LPAI-virussen, zonder secundaire pathogenen. Veroorzaken een mortaliteit <5%. Komen vaak in oudere dieren voor en kunnen milde respiratoire klachten en/of productiedalingen veroorzaken.
  3. Moderately virulent (matig virulent)
    Matig virulente stammen veroorzaken een mortaliteit tussen 5 en 97 procent. De hoogste mortaliteit wordt gezien in jonge dieren, hennen in productie en ernstig gestreste dieren. Vaak spelen hierbij ook co-infecties met secundaire pathogenen of stressfactoren een rol, maar dit hoeft niet. Laesies die worden gevonden, bevinden zich in de luchtwegen, het legapparaat, de pancreas en de nieren (cellen met trypsin-like enzymen).

Matig virulente LPAI-stammen kunnen dus kliniek veroorzaken in een koppel die sterk lijkt op dat van een HPAI-uitbraak. Een voorbeeld van een ‘moderately virulent’ stam is H3N1 (afkomstig uit Belgische koppels in 2019). Hoewel het bij jonge dieren een lage IVPI liet zien (0,13) is het in staat om bij volwassen leghennen een mortaliteit van 58% en een volledige productiedaling van 100% te veroorzaken (30).

De H6N1-uitbraak in 2010 (Nederland) heeft aangetoond dat zowel een meldingsplichtige uitval (volgens Nederlandse norm) als ernstige productiedaling (tot wel 74%) zonder dat de productie terugkomt op het oude niveau, een reëel gevaar is van LPAI (31). Ook van H9N2 is aangetoond dat het langdurige ernstige productiedalingen kan veroorzaken bij leghennen door chronische pathologische veranderingen in het infundibulum (32). Hetzelfde is begin 2024 gezien bij een LP-H5N1 infectie in Nederlandse leghennen.

Morbiditeit/mortaliteit

De morbiditeit is hoog, de mortaliteit hangt sterk af van de stam en kan variëren van 0% tot 100% (1).

Uitscheiding van de kiem

Geïnfecteerde vogels scheiden virus uit via de neusgaten, bek, conjunctiva en de cloaca: aerosolen en mest. Dit is het gevolg van virusvermeerdering in het ademhalingsstelsel, het spijsverteringsstelsel, nieren en reproductie-organen. Daarnaast kunnen HPAI-virussen ook in de epidermis zoals veren, veerfollikels en klieren zoals de stuitklier aanwezig zijn. Verspreiding van het virus binnen koppels kan door direct en indirect contact door aerosolen, mest (stof) en andere besmette uitvloeiingen van geïnfecteerde dieren. Tussen verschillende koppels is versleping van mest (bijvoorbeeld aan laarzen of materiaal) en stof belangrijk. Ook ongedierte kan een belangrijke rol spelen bij de verspreiding van het virus tussen verschillende koppels. Onder gunstige klimaatomstandigheden is virusoverdracht via de lucht naar dichtbij gelegen boerderijen niet uit te sluiten (1).   

Differentiaaldiagnose (DDx)

Bij kippen zal met name NCD, ILT, TRT, vlekziekte (Erysipelothrix rhusiopathiae) en vogelcholera (Pasteurella multocida) soortgelijke letsels geven. Bij acute sterfte van hoge aantallen dieren met een beeld van septicaemie moet ook gedacht worden aan bijvoorbeeld Salmonella Gallinarum, botulisme en aan intoxicaties (bijvoorbeeld met ionoforen). Bij kalkoenen moet gedacht worden aan NCD, maar ook aan bacteriële aandoeningen zoals Salmonella spp., Ornithobacterium rhinotracheale en Bordetella avium. Ook bij deze dieren staan ionoforen-intoxicaties op de DDx-lijst. Door de grote verscheidenheid aan klinische beelden, is een sluitende differentiaaldiagnose voor AI moeilijk te maken.


Diagnose van aviaire influenza

Meldingsplichtig

Vogelgriep is een meldingsplichtige ziekte. Op basis van Europese afspraken (AHL +  (EU) 2018/1882 + (EU) 2020/687+ (EU) 2020/689) is het bestrijdingsplichtig wanneer er sprake is van een HPAI-virus (uitroeiingsplicht) en is er een verplichting tot het voorkomen van verspreiding bij LPAI (H5 en H7). De afhandeling van verdenkingen en de bestrijding gaan volgens de geldende regelgeving en de instructie van de NVWA. 

Klinische symptomen

Bij HPAI valt vooral het acuut verlopende karakter van de ziekte op. Plots optredende sterfte die snel oploopt is een belangrijk kenmerk. Het klinische beeld kan echter sterk variëren; zelfs bij infectie met hetzelfde virustype.

Sectie

Het in de literatuur beschreven klassieke beeld van AI omvat (1):

  • subcutaan oedeem en bloedingen;
  • bloedingen en cyanose van niet-bevederde huid;
  • petechiën en grotere bloedingen in het hele lichaam, met name hartspier, borstspieren en kliermaag;
  • necrosehaarden op de niet-bevederde huid en in pancreas, hart, milt, en soms in nieren en lever. 
  • hemorragie en stuwing van longen met interstitiële pneumonie met oedeem;
  • splenomegalie.

Naast de bovengenoemde klassieke vorm van influenza kunnen ook andere klinische verschijnselen gevonden worden en kan het beeld zich beperken tot alleen acute sterfte (1). 

Infecties met LPAI kenmerken zich de afgelopen jaren door een negatief sectiebeeld of door een beeld dat past bij beginnende sepsis met buikvliesontsteking en puntbloedingen.

Laboratorium

  • RT-PCR: voor het aantonen van AI-virus (niet subtype-specifiek) wordt gebruikgemaakt van een matrix-gen-RT-PCR waarbij gekeken wordt naar een specifiek deel van het matrixsegment van influenza A-virus. Indien de M-PCR positief is, kan met behulp van sequencing of een reverse transcriptase-PCR (RT-PCR) specifiek voor delen van het H5- en H7-gen verder gespecificeerd worden. Dit kan onder andere het fragment 164-176-bp van de HA0-cleavage site van het influenza A-virus zijn om de pathogeniteit te bepalen. Sommige afnemers eisen dat de leverancier aantoont dat de koppels vrij zijn van het AI-virus. Voor dit doel kan de (M-)AI-PCR ingezet worden op luchtpijp- en cloacaswabs.
  • Viruskweek: virus kan geïsoleerd worden uit trachea, long, lever, milt en darm. De kweek vindt plaats in kippeneieren.
  • Serologie: na infectie worden de dieren na 5 tot 7 dagen positief in de AGP-test (agar-gel-precipitatie) voor AI-virus. Na verloop van een aantal weken (enkele maanden op koppelniveau) (9) zullen positieve dieren weer negatief testen in deze test. Niet alle vogelsoorten produceren precipiterende afweerstoffen. Deze zijn groepsspecifiek (AI-type A), niet subtype-specifiek. Aflezen kan plaatsvinden na 24 tot 48 uur. De uitslag is sterk afhankelijk van het antigeen dat in de test wordt gebruikt.

Als routine-screening voor AI kan gebruikgemaakt worden van een NP-AI-ELISA (enzyme-linked immuno sorbent assay). Deze test detecteert afweerstoffen tegen het nucleoproteïne (NP) en scoort na infectie na 5 tot 7 dagen de eerste positieve dieren en deze dieren blijven, in de commerciële pluimveehouderij, gedurende de rest van hun leven positief. Voor het vaststellen van antilichamen tegen de verschillende subtypen (zoals H5 of H7) is de haemagglutinine-remmingstest (HAR) beschikbaar. Gebruik van SPF- of SAN-rode bloedcellen wordt door de WOAH voorgeschreven. Aspecifieke reacties treden zelden op. Het te gebruiken AI-antigeen moet aansluiten met de circulerende antigeen-clade-typen. Om vals-positieve reacties door steric hinderance door anti-NA antistoffen te voorkomen is het gebruik van 2 stammen met HA type geadviseerd waarbij deze elk een andere NA hebben.

Bepalen van de intraveneuze pathogeniteitsindex (IVPI)

  • Besmettelijk allantoïsvocht van de laagste passage die beschikbaar is, bij voorkeur van de oorspronkelijke isolatie zonder dat enige selectie heeft plaatsgevonden, wordt tot op 1:10 verdund in een steriele isotonische zoutoplossing tot een oplossing met >4 HAU.
  • Bij tien 4 tot 8 weken oude SPF-kuikens wordt 0,1 ml verdunde virusoplossing intraveneus ingespoten.
  • De dieren worden gedurende tien dagen om de 24 uur gecontroleerd.
  • Bij iedere waarneming wordt voor elk dier één van de volgende aantekeningen gemaakt: normaal (0), ziek* (1), ernstig ziek (2)* of dood (3).
  • Het registreren van de resultaten en het berekenen van de index vindt plaats overeenkomstig het volgende voorbeeld:

De index is de gemiddelde score per dier en per waarneming, bijvoorbeeld: 250/100 = 2,50 (zie tabel).

* Dit is uiteraard een subjectief klinisch oordeel, maar normaliter vertonen ‘zieke dieren’ één van de volgende symptomen en ‘ernstig zieke dieren’ meer dan één van de volgende symptomen: ademhalingsstoornissen, depressie, diarree, cyanose van onbevederde huid of lellen, oedeem in het gezicht en/of op het hoofd, zenuwsymptomen.
 
Bron: www.woah.org/fileadmin/Home/eng/Health_standards/tahm/3.03.04_AI.pdf


Prevalentie van Aviaire influenza

De AI situatie in de wereld wordt bij gehouden door de World Organisation for Animal Health (WOAH). Op haar internetsite wordt wekelijks in het World Animal Health Information System (WAHIS) aangegeven welke uitbraken van aangifteplichtge aandoeningen er in een bepaalde periode aan de WOAH zijn gemeld.

In Nederland zijn we in 2003 voor het eerst geconfronteerd met HPAI (H7N7) waarbij tijdens de crisis tweederde van de Nederlandse pluimveehouderij is verdwenen. Vanaf 2014 spelen met name uitbraken door H5N1 en H5N8 (en H5 typen met onbekende N typen) een belangrijke rol.

Uit studies is gebleken dat wilde trekvogels hoogstwaarschijnlijk het H5N8- en later het H5N1-virus in Nederland introduceerden (25,33). De introducties hebben niet geleid tot significante verspreiding tussen pluimveebedrijven. De H5N1 epidemie die in Europa startte in oktober 2021 heeft zich in 2022 voortgezet en gezorgd voor besmettingen op pluimveebedrijven in 25 Europese landen. Het is de grootste AI-uitbraak tot nu toe in Europa. In enkele gevallen zijn ook andere typen, zoals H5N8 en H5N5 vastgesteld (34). In Nederland zijn in 2022 76 pluimveebedrijven en 23 locaties met hobbymatig gehouden pluimvee besmet geraakt met HPAI H5N1. Ook in 2023 zijn meerdere uitbraken met H5N1 in bedrijfsmatig- en hobbymatig gehouden dieren zoals kinderboerderijen vastgesteld. Tevens zijn er in 2023 meerdere LPAI uitbraken vastgesteld bij bedrijfsmatig gehouden leghennen met onder andere de typen H7N3, H5N1, H5N4, H6N2, H9Nx en bij vleeskuikens H3N3.

Voor de actuele AI-situatie bij pluimvee in de wereld wordt verwezen naar de WOAH (www.woah.org/en/disease/avian-influenza). De Europese situatie is te vinden op de website van de Europese Commissie, DG SANTE: ec.europa.eu/food/animals/animal-diseases/control-measures/avian-influenza_en


Aanpak besmette bedrijven

Meldingsplichtig

AI is een meldingsplichtige ziekte ingevolge artikel 2.12 en 5.3 van de Wet dieren. Indien er een klinische verdenking bestaat op AI, dient dit gemeld te worden bij het centrale meldpunt van de NVWA (tel: 045 546 31 88).

Aanpak

Bij afhandeling van verdenkingen en bij de bestrijding zijn de betreffende draaiboeken uitgangspunt en zijn de dan geldende regelgeving en de instructie van de NVWA leidend. Zie hiervoor het draaiboek AI van het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN).


Preventie en monitoring

Preventie Humaan

Persoonlijke beschermingsmiddelen

  • overalls
  • haarnet, veiligheidsbril, mondneuskapje
  • handschoenen
  • laarzen
  • profylaxe:
    • vaccinatie met humane influenzastammen (griepprik)
    • oraal Tamiflu na contact met besmet koppel (antiviraal middel oseltamivir, neuraminidase-remmer)

Management en hygiëne

  • implementeer hoog niveau van biosecurity
  • vermijd contact met (mest van) watervogels
  • vermijd contact met wilde vogels

Bedrijfsbezoeken

Afspraak

Een pluimveehouder dient gewassen bedrijfskleding of wegwerpoveralls, bedrijfsschoeisel en stalkleding met stalgebonden schoeisel ter beschikking te stellen. Tijdens een hoogrisicoperiode kan de overheid een bezoekersverbod afkondigen voor pluimveebedrijven. In die situatie mag alleen onder voorwaarden (hygiëneprotocol) en voor bepaalde redenen een stal betreden worden. Daarvoor dient er de gelegenheid te zijn om te douchen. 

Indeling auto

In de laadruimte van de auto dient een scheiding aanwezig te zijn tussen een vuil en schoon gedeelte, bijvoorbeeld in de vorm van (minimaal twee) afsluitbare bakken, compartimenten of zakken.

Benodigde materialen

  • Wegwerpoverschoentjes (de grotere uitvoering)
  • Wegwerpsokken (hiervoor kunnen de kleinere (blauwe) overschoentjes gebruikt worden)
  • Wegwerphandschoenen
  • Mondkapjes
  • Wegwerpoveralls
  • Haarnetjes
  • Veiligheidsbril
  • Monstermateriaal en zakken
  • Sterillium
  • Monsternamemateriaal

Hygiëneprotocol screeningsbezoeken op bedrijven met pluimvee

Bij het bezoek dient de monsternemer zich te houden aan aanvullende regels die de pluimveehouder als standaard voor het bedrijf heeft vastgesteld en aan de geldende hygiëneprotocollen volgens IKB- of overheidseisen. Onderstaande punten moeten minimaal gevolgd worden:

Voor het bedrijfsbezoek

  • Auto op aangegeven parkeerplaats parkeren. In ieder geval niet binnen de ruimte van het schone erfdeel;
  • Schoeisel wisselen in het woonhuis, dan wel de bedrijfshygiënesluis;
  • Kleding wisselen/bedekken met bedrijfskleding in de bedrijfshygiënesluis of in het woonhuis;
  • Indien geen bedrijfskleding c.q. schoeisel beschikbaar in de hygiënesluis/woonhuis, wegwerpoverall, laarzen en/of wegwerpoverschoentjes gebruiken (eventueel wegwerpoversokken);
  • Handen wassen met zeep;
  • Geen materialen op het bedrijf meenemen anders dan benodigde materialen (alleen monstermateriaal, plastic zakken voor verpakking monstermateriaal, monstermateriaal en handschoentjes voor het nemen van de monsters, geen horloge en sieraden)
  • Geen formulieren of pennen meenemen de stal in;
  • Per stal wordt monsternamemateriaal, plastic zakken, etc. meegenomen;
  • In de stal worden bij voorkeur staleigen bedrijfslaarzen en een bedrijfsoverall aangetrokken (pijpen van de overall over de laarzen). Eventueel kan gebruik worden gemaakt van wegwerpsokken;
  • Per stal van schoeisel wisselen en, indien gewenst door de eigenaar, tevens van kleding. Stalgebonden kleding bij voorkeur over de bedrijfskleding dan wel wegwerpoverall gebruiken. Indien geen stalgebonden schoeisel aanwezig, per stal eigen overschoentjes gebruiken.

Na het bedrijfs-/stalbezoek

  • Indien gebruikgemaakt is van eigen laarzen en wegwerpkleding, worden na het bezoek van de stal in de voorruimte van de stal de overschoentjes en eventueel de extra wegwerpoverall uitgetrokken en weggegooid. Wegwerpoverschoenen wisselen; de handen wassen met zeep;
  • Bij het verlaten van het bedrijf worden de wegwerpoverall en de wegwerpschoenen uitgetrokken in de bedrijfshygiënesluis of in het woonhuis en worden op het bedrijf achtergelaten;
  • De laarzen worden bij het verlaten van het bedrijf gereinigd en ontsmet. Let daarbij op dat vuil verwijderd wordt (eventueel vragen om een borstel);
  • Het monstermateriaal wordt met Sterillium ontsmet, of in een afsluitbare verpakking geplaatst, en in de bak voor vuil materiaal vervoerd;
  • Tevens worden de handen ontsmet met Sterillium;
  • Bij de auto uit de laarzen in de schoenen stappen. De laarzen in de kunststofbak voor de laarzen plaatsen of in een afsluitbare verpakking;
  • De begeleidende formulieren voor monsters kunnen in het woonhuis worden geschreven.
  • Monstermateriaal in de plastic zak voorzien van een identificatie (UBN en stalnummers) en in de vuile ruimte van de auto vervoeren.
  • Laat de wegwerpoverall en de overschoentjes achter bij de auto.

Monitoring en Early Warning

Sinds 2003 zijn van overheidswege monitorings- en Early Warning-systemen ingevoerd om in een zo vroeg mogelijk stadium HPAI- en LPAI-uitbraken en -verdenkingen op te sporen:

  • Serologische monitoring op AI-antistoffen van alle bedrijfsmatig gehouden pluimvee en wel in een frequentie van 1x per jaar of 1x per koppel. Uitloopbedrijven moeten 1x per kwartaal worden bemonsterd.
  • Early warning: de ‘Regeling houders van dieren’ verplicht de pluimveehouder om, bij leghennen, vermeerderingsdieren of vleeskuikens ouder dan 10 dagen, sterfte van 0,5% of meer gedurende 2 opeenvolgende dagen of 2 dagen achtereen een verdrievoudiging van de uitval ten opzichte van de gemiddelde sterfte de week voorafgaand aan de sterfte, dit door te geven aan het centrale dierziekte-alarmnummer. Bij kalkoenen is deze drempelwaarde minstens 2 dagen achtereen 1% sterfte. Voor eenden geldt een meldingsplicht indien vanaf de zevende dag na opzet: 0,15% of meer uitval per dag gedurende 2 opeenvolgende dagen óf 0,5% of meer uitval op 1 dag en gelijktijdig een voeropnamedaling van 5%.  Voor al het andere pluimvee geldt dat uitval van meer dan 3% per week gemeld dient te worden. Indien er sprake is van 2 opeenvolgende dagen ten minste 5% daling van voer- en wateropname of de eiproductie, of dieren verschijnselen van vogelgriep vertonen, moet de pluimveehouder zijn dierenarts bellen.
  • Zie ook Mijn vogels hebben vogelgriep. Waar moet ik dit melden? | NVWA
  • Uitsluitingsdiagnostiek: sinds 1 oktober 2006 kan de praktiserend dierenarts in die gevallen waarin sectie de oorzaak van de aandoening niet (volledig) kan verklaren, kosteloos monsters insturen voor uitsluitingsdiagnostiek AI. Daarmee kan worden uitgesloten dat er een variant van het (laagpathogene) AI-virus in het spel is.

Primair blijft natuurlijk dat een verdenking verplicht gemeld dient te worden aan het dierziekte-alarmnummer van de NVWA (telefoonnummer 045-546 31 88). Onder leiding van de NVWA zal een specialistenteam de verdachte locatie binnen drie uur na de melding bezoeken om de situatie ter plekke te beoordelen, monsters te verzamelen en vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een verdenking.

Vaccinatie

Vaccinatie tegen AI, in algemene zin, is niet toegestaan. Voor vaccinatie dient altijd toestemming gevraagd te worden van de autoriteiten. Na de H7N7-uitbraak is in Nederland op zeer beperkte schaal gevaccineerd tegen H7N7. Slechts enkele commerciële bedrijven hebben destijds van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Eieren van gevaccineerde koppels mochten niet worden geëxporteerd en ook de dieren moesten in Nederland geslacht worden. Controle vond plaats door middel van serologisch onderzoek van sentinels (aanwezige, niet-gevaccineerde gevoelige dieren). Ook een aantal hobbypluimveehouders hebben hun dieren (jaarlijks) laten vaccineren. Gevaccineerde dieren werden geringd en moesten jaarlijks serologisch onderzocht worden. De opgewekte titers waren na deze vaccinatie nogal teleurstellend. De mogelijkheid tot vaccinatie voor H7N7 in Nederland is na enkele jaren ingetrokken en is niet meer van kracht. 

De uitbraken van H5N1 die sinds 2021 in Nederland, Europa en zelfs wereldwijd optreden heeft de vraag om te kunnen vaccineren weer actueel gemaakt. De Europese Commissie heeft in februari 2023 een gedelegeerde verordening gepubliceerd (Vo (EU) 2023/361), waarin de regels rondom handel en monitoring en surveillance bij vaccinatie zijn vastgelegd. Voor de toepassing van vaccinatie is het nodig dat er effectieve vaccins beschikbaar zijn, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen gevaccineerde dieren en dieren die besmet zijn geraakt met AI-virus. Op dit moment loopt een veldproef waarbij twee (nog niet in Nederland geregistreerde) vaccins tegen H5 worden getest onder praktijkomstandigheden. Deze twee vaccins zijn al eerder onder laboratoriumomstandigheden getest en bleken hieruit veelbelovend. De resultaten van de veldproef op 8 en 24 weken leeftijd zullen in de loop van 2024 bekend gemaakt worden.


Regelgeving

Nederlands en Europees recht

  • De meldingsplicht van AI is Europees vastgelegd in de Animal Health Regulation, de Diergezondheidsverordening (EU) 2016/429 (AHS), en gespecificeerd in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882. Lidstaten melden uitbraken en het vervolg van de dierziektesituatie in het Europese Animal Disease Information System (ADIS). De wijze van rapporteren in ADIS is vastgelegd in uitvoeringsverordening (EU) 2020/2002. Deze meldplicht is geïmplementeerd in de Nederlandse Wet dieren, artikel 2.12 en 5.3.
  • In de Nederlandse regelgeving zijn een aantal meldcriteria opgenomen om aan te geven bij welke symptomen een vermoeden/verdenking van AI gemeld moet worden aan het Landelijk meldpunt dierziekten via (045) 546 31 88. De criteria staan in artikel 3a.2 van de ‘Regeling houders van dieren’. Bij een dreiging van vogelgriep kunnen extra landelijke maatregelen worden genomen, zoals een aanscherping van de meldcriteria, bezoekersverbod en ophokplicht. Deze zijn opgenomen in de Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen. In de dierziekteviewer van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kan voor elk adres worden opgezocht welke maatregelen actueel zijn.
  • Het AI-monitoringsprogramma is gebaseerd op Gedelegeerde verordening (EU) 2020/689 en geïmplementeerd in de ‘Regeling houders van dieren’, artikel 7b.13-7b.16.
  • Het vaccinatieprogramma tegen AI was gebaseerd op EC Decision 2007/590/EC en geïmplementeerd in de Nederlandse ‘Regeling van Min. LNV 27 juli 2007, nr. TRCJZ/2007/2530’. Deze tijdelijke vrijstellingsregeling voor vaccinatie van hobbypluimvee, biologische legkippen en legkippen met vrije uitloop is vervallen per 01-01-2013. Dit houdt in dat vaccinatie van vogels in Nederland sindsdien niet is toegestaan. Het is wel mogelijk gevaccineerde (hobby)kippen tegen te komen die in de periode 2004-2013 zijn gevaccineerd. 

Het volgende Europese rechtskader vormt de basis voor de Nederlandse regels en maatregelen voor de bestrijding van AI:

  • Europese Diergezondheidsverordening (EU) 2016/429 (‘Animal Health Regulation’);
  • Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/687 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten betreft;
  • Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/689 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor bewaking, uitroeiingsprogramma’s en de ziektevrije status voor bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en nieuwe ziekten;
  • Verordening 2009/1099/EG, artikel 18 – regels ten aanzien van de doding van dieren in geval van dierziekten;
  • Uitvoeringsverordening (EU) 2021/620 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de goedkeuring van de ziektevrije en non-vaccinatiestatus van bepaalde lidstaten of zones of compartimenten daarvan ten aanzien van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten en de goedkeuring van uitroeiingsprogramma’s voor die in de lijst opgenomen ziekten;
  • Gedelegeerde verordening (EU) 2023/361 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 wat betreft regels voor het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten;
  • Gedelegeerde verordening (EU) 2023/361 tot aanvulling van verordening (EU) 2016/429 wat betreft regels voor het gebruik van bepaalde diergeneesmiddelen voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijst opgenomen ziekten.

Websites

Nederlands beleidsdraaiboek:

Actuele AI-situatie: 


Monitoring en Early Warning van aviaire influenza

De verplichte serologische monitoring op AI-antistoffen

De verplichte landelijke monitoring wordt beschreven in de ‘Regeling houders van dieren’. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  1. Bij vleeskuikens wordt per bedrijf jaarlijks een onderzoek uitgevoerd van (minimaal) 30 dieren van minimaal 4 weken oud, de monsters dienen op het bedrijf genomen te worden.
  2. Bij vleeseenden wordt per bedrijf jaarlijks een onderzoek uitgevoerd van 40 dieren van minimaal 4 weken oud, de monsters dienen op het bedrijf genomen te worden.
  3. Bij vleeskalkoenen wordt per bedrijf bij elke productieronde een onderzoek uitgevoerd bij (minimaal) 30 hanen van ten minste 18 weken oud. Indien geen hanen aanwezig zijn dan worden per productieronde (minimaal) 30 hennen met een minimale leeftijd van 13 weken onderzocht.
  4. Bij opfokvermeerderingsdieren vindt per koppel (koppel = stal) onderzoek plaats van bloedmonsters van 30 dieren met een leeftijd van ten minste 15 weken.
  5. Bij vermeerderingsdieren vindt een jaarlijks onderzoek plaats van bloedmonsters van 30 dieren met een leeftijd van ten minste 45 weken.
  6. Bij opfoklegdieren vindt per koppel (koppel = stal) onderzoek van bloedmonsters van (minimaal) 30 dieren met een leeftijd van ten minste 8 weken.
  7. Bij leghennen op bedrijven zonder uitloop wordt jaarlijks een onderzoek uitgevoerd op bloedmonsters van minimaal 30 dieren van ten minste 45 weken.
  8. Bij leghennen op bedrijven met kippen met uitloop ter beschikking wordt per kwartaal een onderzoek uitgevoerd bij bloedmonsters afkomstig van (minimaal) 30 dieren, onafhankelijk van de leeftijd.
  9. Indien meerdere stallen aanwezig zijn op het bedrijf moeten de bloedmonsters afkomstig zijn uit alle stallen, naar evenredigheid van het aantal dieren, met een minimum van 5 monsters per stal.

De aansturing van de monstername vindt plaats door GD. Alle bloedmonsters worden door GD onderzocht met behulp van een ELISA-test.

Alle in de screening niet-negatieve monsters worden doorgestuurd naar WBVR voor confirmatie met de H5/H7-HAR-test. In de gevallen dat meer dan 30% van de monsters van één inzending niet negatief (‘positief’) reageert in de screening bij GD, worden alle bloedmonsters van de inzending aangeboden aan WBVR en zal GD deze informatie melden aan de NVWA-piketdienst.

AI-monitoringsgrenzen

Op 24 oktober 2005 is de regeling ‘AI-monitoring pluimvee’ gewijzigd met als doel eerder een mogelijke infectie met een hoogpathogene AI-stam te kunnen onderkennen. Deze regels, die als doel hebben vogelgriep in een vroeg stadium te ontdekken, zijn nu vastgelegd in de ‘Regeling houders van dieren’. De aangescherpte versie van artikel 3a.2 (melding ziekteverschijnselen vogels) van deze regeling luidt als volgt:

De exploitant van een inrichting waar pluimvee wordt gehouden, meldt elke sterfte van:

  • Leghennen, vermeerderingsdieren en vleeskuikens
    Vanaf 10 dagen leeftijd als die óf 2 dagen achtereen 0,5% is, óf 2 dagen achtereen verdrievoudigd is ten opzichte van de gemiddelde sterfte de week voorafgaand aan de sterfte.
  • (Vlees)eenden
    Vanaf de zevende dag na opzet: 0,15% of meer uitval per dag gedurende 2 opeenvolgende dagen óf 0,5% of meer uitval op 1 dag en gelijktijdig een voeropname daling van 5%.
  • Vleeskalkoenen
    Indien op twee opeenvolgende dagen er een sterfte is van 1% of meer per dag; en
  • Vogelgriep-gevoelige dieren
    Bij sterfte van meer dan 3% per week

De exploitant consulteert een dierenarts indien bij AI-gevoelige dieren:

  • een klinisch probleem zichtbaar is;
  • op 2 opeenvolgende dagen een reductie van voer- of drinkwateropname is van meer dan 5% per dag; en
  • voor zover het leghennen of reproductiedieren betreft, er op 2 opeenvolgende dagen een reductie van de eiproductie is van 5% of meer per dag.

Een melding kan worden gedaan bij het Landelijk meldpunt voor dierziekten van de NVWA (045- 546 31 88).

Programma 'Onderzoek sectiemateriaal op AI’, ook wel 'AI-uitsluitingsswabs' genoemd.

Met dit programma, ontwikkeld door de overheid samen met GD, WBVR en de sector, wordt de kans op een snelle ontdekking van AI vergroot en daarmee de kans op een verspreiding van een AI-stam (na introductie) verkleind. Het was onmogelijk voor pluimveedierenartsen om koppels pluimvee op de aanwezigheid van AI-virus te laten onderzoeken zonder het koppel eerst als 'verdacht' te melden bij de overheid. En dat heeft de nodige consequenties, zoals bedrijfsblokkade en vervoersbeperkingen. Echter, soms wenst de dierenarts de zekerheid dat het echt geen AI betreft. Met dit programma is dat nu mogelijk geworden; in die gevallen waarin sectie de oorzaak van de aandoening niet (volledig) kan verklaren, kunnen monsters (cloaca- en/of tracheaswabs) worden ingestuurd. Daarmee kan worden uitgesloten dat er een variant van het (laagpathogene) AI-virus in het spel is. Het programma is op 1 oktober 2006 gestart en vanaf die datum kunnen monsters bij WBVR worden aangeboden voor onderzoek. Het Diergezondheidsfonds vergoedt de kosten voor het onderzoek door WBVR en het transport ernaartoe. Bij een verdenking van AI blijft uiteraard de bestaande route gelden en moet de verdenking worden gemeld, zodat reeds in een eerder stadium beschermende maatregelen genomen kunnen worden. Swabs ter uitsluiting van AI dienen te worden vergezeld met het correcte formulier van WBVR, hieronder te downloaden:


Bronvermelding

  1. Diseases of Poultry, Influenza. In: Diseases of Poultry. John Wiley & Sons; 2020. (14; vol. 1). 
  2. Skelton RM, Huber VC. Comparing influenza virus biology for understanding influenza d virus. Viruses. 2022;14(5):1036. 
  3. Webster RG, Bean WJ, Gorman OT, Chambers TM, Kawaoka Y. Evolution and ecology of influenza A viruses. Microbiol Rev. maart 1992;56(1):152-79. 
  4. Wu Y, Wu Y, Tefsen B, Shi Y, Gao GF. Bat-derived influenza-like viruses H17N10 and H18N11. Trends Microbiol. 2014;22(4):183-91. 
  5. Li YT, Linster M, Mendenhall IH, Su YC, Smith GJ. Avian influenza viruses in humans: lessons from past outbreaks. Br Med Bull. 2019;132(1):81-95. 
  6. Causey D, Edwards SV. Ecology of avian influenza virus in birds. J Infect Dis. 2008;197(Supplement_1):S29-33. 
  7. Vreman S, Kik M, Germeraad E, Heutink R, Harders F, Spierenburg M, e.a. Zoonotic Mutation of Highly Pathogenic Avian Influenza H5N1 Virus Identified in the Brain of Multiple Wild Carnivore Species. Pathogens. 2023;12(2):168. 
  8. Elsmo EJ, Wunschmann A, Beckmen KB, Broughton-Neiswanger LB, Buckles EL, Ellis J, e.a. Pathology of natural infection with highly pathogenic avian influenza virus (H5N1) clade 2.3. 4.4 b in wild terrestrial mammals in the United States in 2022. bioRxiv. 2023;2023-03. 
  9. Leguia M, Garcia-Glaessner A, Muñoz-Saavedra B, Juarez D, Barrera P, Calvo-Mac C, e.a. Highly pathogenic avian influenza A (H5N1) in marine mammals and seabirds in Peru. Nat Commun. 2023;14(1):5489. 
  10. Agüero M, Monne I, Sánchez A, Zecchin B, Fusaro A, Ruano MJ, e.a. Highly pathogenic avian influenza A(H5N1) virus infection in farmed minks, Spain, October 2022. Eurosurveillance [Internet]. 19 januari 2023 [geciteerd 4 december 2023];28(3). Beschikbaar op: https://www.eurosurveillance.org/content/10.2807/1560-7917.ES.2023.28.3.2300001
  11. Lindh E, Lounela H, Ikonen N, Kantala T, Savolainen-Kopra C, Kauppinen A, e.a. Highly pathogenic avian influenza A(H5N1) virus infection on multiple fur farms in the South and Central Ostrobothnia regions of Finland, July 2023. Eurosurveillance [Internet]. 3 augustus 2023 [geciteerd 4 december 2023];28(31). Beschikbaar op: https://www.eurosurveillance.org/content/10.2807/1560-7917.ES.2023.28.31.2300400
  12. Ly H. Highly pathogenic avian influenza H5N1 virus infections of dairy cattle and livestock handlers in the United States of America. Virulence. 31 december 2024;15(1):2343931. 
  13. Kuiken T, Rimmelzwaan G, Van Riel D, Van Amerongen G, Baars M, Fouchier R, e.a. Avian H5N1 Influenza in Cats. Science. 8 oktober 2004;306(5694):241-241. 
  14. Chen Y, Zhong G, Wang G, Deng G, Li Y, Shi J, e.a. Dogs are highly susceptible to H5N1 avian influenza virus. Virology. 2010;405(1):15-9. 
  15. Amonsin A, Songserm T, Chutinimitkul S, Jam-on R, Sae-Heng N, Pariyothorn N, e.a. Genetic analysis of influenza A virus (H5N1) derived from domestic cat and dog in Thailand. Arch Virol. oktober 2007;152(10):1925-33. 
  16. Klopfleisch R, Wolf PU, Wolf C, Harder T, Starick E, Niebuhr M, e.a. Encephalitis in a stone marten (Martes foina) after natural infection with highly pathogenic avian influenza virus subtype H5N1. J Comp Pathol. 2007;137(2-3):155-9. 
  17. Zhang X, Cunningham FL, Li L, Hanson-Dorr K, Liu L, Waters K, e.a. Tissue Tropisms of Avian Influenza A Viruses Affect Their Spillovers from Wild Birds to Pigs. Parrish CR, redacteur. J Virol. 23 november 2020;94(24):e00847-20. 
  18. Veldhuis Kroeze EJB, Kuiken T. Sporadic influenza A virus infections of miscellaneous mammal species. In: Swayne DE, redacteur. Animal Influenza [Internet]. 1ste dr. Wiley; 2016 [geciteerd 4 december 2023]. p. 557-93. Beschikbaar op: https://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/9781118924341.ch23
  19. Jallow MM, Barry MA, Fall A, Ndiaye NK, Kiori D, Sy S, e.a. Influenza A Virus in Pigs in Senegal and Risk Assessment of Avian Influenza Virus (AIV) Emergence and Transmission to Human. Microorganisms. 2023;11(8):1961. 
  20. Skufca J, Bell L, Molino JP, Saulo D, Lee CK, Otsu S, e.a. An epidemiological overview of human infections with HxNy avian influenza in the Western Pacific Region, 2003–2022. West Pac Surveill Response J WPSAR. 2022;13(4):1. 
  21. Girard MP, Tam JS, Assossou OM, Kieny MP. The 2009 A (H1N1) influenza virus pandemic: A review. Vaccine. 2010;28(31):4895-902. 
  22. Chen X, Wang W, Wang Y, Lai S, Yang J, Cowling BJ, e.a. Serological evidence of human infections with highly pathogenic avian influenza A(H5N1) virus: a systematic review and meta-analysis. BMC Med. december 2020;18(1):377. 
  23. Fouchier RAM, Schneeberger PM, Rozendaal FW, Broekman JM, Kemink SAG, Munster V, e.a. Avian influenza A virus (H7N7) associated with human conjunctivitis and a fatal case of acute respiratory distress syndrome. Proc Natl Acad Sci. 3 februari 2004;101(5):1356-61. 
  24. Inactivation of Avian Influenza Viruses by Chemical Agents and Physical Conditions: A Review - De Benedictis - 2007 - Zoonoses and Public Health - Wiley Online Library [Internet]. [geciteerd 14 mei 2024]. Beschikbaar op: https://onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.1111/j.1863-2378.2007.01029.x
  25. Counotte MJ, Petie R, van Klink EGM, de Vos CJ. A Generic Risk Assessment Model for Animal Disease Entry through Wildlife: The Example of Highly Pathogenic Avian Influenza and African Swine Fever in The Netherlands. Ren LZ, redacteur. Transbound Emerg Dis. 23 februari 2023;2023:9811141. 
  26. Xu Y, Gong P, Wielstra B, Si Y. Southward autumn migration of waterfowl facilitates cross-continental transmission of the highly pathogenic avian influenza H5N1 virus. Sci Rep. 2016;6(1):30262. 
  27. Beato MS, Capua I. Transboundary spread of highly pathogenic avian influenza through poultry commodities and wild birds: a review. Rev Sci Tech Int Epizoot. 2011;30(1):51-61. 
  28. Tumpey TM, Kapczynski DR, Swayne DE. Comparative susceptibility of chickens and turkeys to avian influenza A H7N2 virus infection and protective efficacy of a commercial avian influenza H7N2 virus vaccine. Avian Dis. 2004;48(1):167-76. 
  29. Wolters WJ, Vernooij JCM, Spliethof TM, Wiegel J, Elbers ARW, Spierenburg MAH, e.a. Comparison of the Clinical Manifestation of HPAI H5Nx in Different Poultry Types in the Netherlands, 2014–2022. Pathogens. april 2024;13(4):280. 
  30. De Wit JJ, Fabri THF, Molenaar RJ, Dijkman R, De Bruijn N, Bouwstra R. Major difference in clinical outcome and replication of a H3N1 avian influenza strain in young pullets and adult layers. Avian Pathol. 3 mei 2020;49(3):286-95. 
  31. Landman WJM, Germeraad EA, Kense MJ. An avian influenza virus H6N1 outbreak in commercial layers: case report and reproduction of the disease. Avian Pathol. 4 maart 2019;48(2):98-110. 
  32. Bonfante F, Mazzetto E, Zanardello C, Fortin A, Gobbo F, Maniero S, e.a. A G1-lineage H9N2 virus with oviduct tropism causes chronic pathological changes in the infundibulum and a long-lasting drop in egg production. Vet Res. december 2018;49(1):83. 
  33. Beerens N, Heutink R, Harders F, Roose M, Pritz-Verschuren SB, Germeraad EA, e.a. Incursion of novel highly pathogenic avian influenza A (H5N8) virus, the Netherlands, October 2020. Emerg Infect Dis. 2021;27(6):1750. 
  34. Avian influenza - European Commission [Internet]. [geciteerd 11 december 2023]. Beschikbaar op: https://food.ec.europa.eu/animals/animal-diseases/diseases-and-control-measures/avian-influenza_en
  35. Front Vet Sci. 2018; 5: 8. Geographical and Historical Patterns in the Emergences of Novel Highly Pathogenic Avian Influenza (HPAI) H5 and H7 Viruses in Poultry
  36. A R W Elbers 1, T H F Fabri, T S de Vries, J J de Wit, A Pijpers, G Koch Avian Dis . 2004 Sep;48(3):691-705.       doi: 10.1637/7149. The highly pathogenic avian influenza A (H7N7) virus epidemic in The Netherlands in 2003--lessons learned from the first five outbreaks
  37. Xing, X., Shi, J., Cui, P., Yan, C., Zhang, Y., Zhang, Y., … Chen, H. (2024). Evolution and biological characterization of H5N1 influenza viruses bearing the clade 2.3.2.1 hemagglutinin gene. Emerging Microbes &amp; Infections, 13(1). https://doi.org/10.1080/22221751.2023.2284294

Oude browser

We zien dat u gebruik maakt van een verouderde browser. Niet alle onderdelen van de website zullen daardoor goed functioneren. Download nu de laatste versie van uw browser om veilig te kunnen surfen.